Reisgebed van de derde vakantieweek 

In 1965 was er de toenmalige pater Henri de Greeve die in een meditatie in het weekblad De Nieuwe Linie klaagde dat nog maar zo weinig mensen de oude reisgebeden uit hun hoofd kenden. Waarom hier aandacht voor nu op deze website? Het is immers per slot van rekening nu vakantietijd en je zult wellicht met je gedachten en gebeden zijn bij de velen die nu op reis zijn, dit jaar na de coronajaren ook weer veel in het buitenland. Misschien ga je / gaan jullie eerdaags zelf op stap. Daarom in deze zomervakantie elke maandag op onze website het reisgebed dat de vrijdag ervoor in de digitale nieuwsbrief is verschenen. In de protestantse traditie kennen wij eigenlijk geen reisgebeden. Maar een reisgebed, het woord zegt het al, is in de katholieke traditie een gebed voor hen die op reis gaan of op reis zijn. Het reisgebed voor deze derde vakantieweek komt van Manu Verhulst. Deze priester-dichter staat bekend om zijn goed doordachte teksten, die hij in een aan de perfectie grenzende schrijfstijl afwerkt in zijn meer dan 20 boeken. Voor iedereen daarom ook een behouden thuiskomst! 

God,

Manu Verhulst

geef mij een hart dat vakantie kan nemen,
zich even uit het gareel van de zorg
en de verantwoordelijkheid los kan maken,
de aarde kan proeven en ruiken
en de lucht en het water en de mensen erbij.

Geef mij een hart, God,
dat – klein als een kind – de verrassing beleeft
van elke nieuwe morgen en elke nieuwe horizon,
dat zich laat drijven op de wolken
en gaat rusten in een ondergaande zon.

Geef mij een hart dat nog kan luisteren naar de vogels
en kan glimlachen bij de verre geluiden
van koeien als de morgen begint.


Geef mij een hart dat nog op de uitkijk staat
naar vreemde mensen en andere dingen
en gelukkig is om hun anders-zijn.

Geef mij een hart dat nog kan spelen,
en alles kan vergeten
bij een bal in het water of een kind in het zand.

Geef mij een hart God, een open hart en open handen
om naar mensen toe te gaan,
te luisteren naar hun verhalen
en te snoepen van hun vriendschap als de avond valt.

Geef mij een hart dat uitnodigt – als een rustbank in de zomer –
iedere voorbijganger, ieder mens langs de baan.

Geef mij een hart dat zich wil bekeren
tot de eenvoud en het geluk om kleine dingen,
een hart dat kan bewonderen, zonder te bezitten,
en kan bidden zonder woorden,
een hart dat doorheen de dingen
kan schouwen naar Uw oneindigheid.

God, geef mij een hart dat vakantie kan nemen zoals Gij,
op die zevende dag,
toen alles weer goed was wat Gij had gemaakt.
En of ik dan in een vliegtuig zal stappen of mijn fiets zal gebruiken,
of ik de andere kant van de wereld
of de andere kant van mijn dorp zal zien,
of de kracht van mijn lichaam zal meten met de golven,
of stil van de zetel naar het bed zal gaan,
geef mij een hart dat vakantie kan nemen …
en dan is het feest al begonnen.

(Bron: Manu Verhulst: ‘Eensgezind volharden in gebed’, Brepols, Turnhout, 1988, p. 530-532.)